Binnen de GGZ wordt gewerkt met het Levensfasebudget (LFB). Deze systematiek is van toepassing op het vakantiesaldo van de medewerker. In feite geldt het als een soort spaarpotje, waarmee de medewerker jaarlijks extra verlof opbouwt. Het LFB is vergelijkbaar met het PLB, maar kent specifieke, eigen uitgangspunten.
Zie voor meer informatie over het levensfasebudget:
Het meest kenmerkend voor het LFB is dat er wordt gewerkt met het indexeren van uurlonen. Dit houdt in dat aan de hand van het uurloon van een medewerker teruggerekend wordt hoeveel vakantie de medewerker heeft en nog kan opnemen. Deze indexatie wordt conform cao voor 5 jaar vastgezet.
Het saldo wordt in een specifiek LFB-potje vastgelegd.
Het saldo wordt bepaald aan de hand van het uurloon van de medewerker.
Het saldo is 5 jaar waardevast:
|
|
Er kan standaard 35 uur per jaar worden opgebouwd.
Er wordt van 1 potje uitgegaan (LFB), dat in de GGZ-cao omschreven is als sparen.
Er wordt gewerkt conform het FIFO-principe (First in - First out).
In 2013 heeft medewerker Jansen 2100 minuten (35 uren) LFB-saldo openstaan.
In 2019 wil hij 480 minuten (8 uur) opnemen.
Zijn uurloon staat eind 2018 op 10,00 euro.
Zijn huidige uurloon is 15,00 euro.
De waarde van de LFB-pot in 2013 gegeven het uurloon (opname in 2019) betreft 1400 minuten. 2100/15 (euro) * 10 (euro) = 1400 minuten. Dit laten we zien bij Resterende uren met het huidige uurloon (zie ook Levensfasebudget (LFB) inzien en opnemen in Ons).
480 minuten x (15 (euro) / 10 (euro)) = 720 minuten.
Het oudste saldo vervalt vanuit het FIFO-principe eerst. Omdat er meer dan 5 jaar verstreken is, wordt dit saldo geïndexeerd met het huidige loon.
De mutatie van het saldo wordt doorgevoerd over de in 2013 ingevoerde uren: er worden 720 minuten in mindering gebracht.
Hierbij zal in het mutatie-overzicht van het LFB-potje een referentie getoond worden naar de mutatie van 2010.